Beste bezoeker,
De heem- en oudheidkundige kring Berlare bewaart een unieke collectie naaldkant.
Het historische ‘bloemenwerk’ wordt geconfronteerd met hedendaagse houtskooltekeningen van Tiemke Gauderis.
Black and white! Welkom op de vernissage: zondag 13/03 om 11 uur in galerie CC Stroming Berlare.

Korte geschiedenis van naaldkant
Het ontstaan van kantwerk – over welke soort het ook gaat — zit verborgen in de nevelen van de late middeleeuwen. De eerste schriftelijke bronnen dateren uit de 16de eeuw toen Keizer Karel beval dat kant moest onderwezen worden in alle scholen en kloosters van Vlaanderen. Verder weten wij dat kantwerk in Vlaanderen een groot succes gekend heeft omdat de zoon van Keizer Karel, Filips II, de Spaanse koning, maar ook de onze, in 1589 op aanraden van een Gentse magistraat een plakkaat uitvaardigde om het vervaardigen van kant te matigen.
De reden: vele “goede lieden”, dus rijken, slaagden er steeds moeilijker in om dienstmeisjes te vinden! Kantwerk was geen zwaar werk en kon rustig thuis gedaan worden. Het plakkaat is dode letter gebleven en de kantnijverheid kwam tot een zo hoge bloei dat ze aanzienlijke inkomsten meebracht, ook voor de stads- en staatskas. Weeshuizen en huizen van vondelingen stuurden op het einde van de 16de eeuw meisjes van zeven of acht jaar naar dames opdat die hen het kantwerk zouden aanleren. Honderd jaar later werd in Brussel een Stichting van de Barmhartige God opgericht met als doel: “om weeskens van vader en moeder, van wettigen bedde — bastaarden, die sukkels kwamen niet in aanmerking! — te onderwijzen in de vreeze Godts, goede manieren en spellewerck”.
Het Vlaamse kantwerk werd internationaal zo beroemd dat Colbert, minister van Lodewijk XIV, Vlaamse en Venetiaanse arbeidsters naar Frankrijk lokte met hogere lonen. De Vlaamse handelaars en groothandelaars in kant reageerden daarop, niet door ook de lonen te verhogen, maar door de Spaanse koning te verzoeken om de kantwerksters te verbieden uit te wijken naar Frankrijk. En de straffen voor wie gevat werd aan de grens waren niet mals: verbeurdverklaring van de goederen, de schandpaal en zelfs openbare geseling!
Men schrok dus voor geen drastische maatregelen terug om de kantnijverheid te beschermen die zoveel geld in ’t laatje van de staat en van een aantal rijke mensen bracht. De kantwerksters zelf, die als thuiswerksters allemaal individueel voor hun werkgeefster stonden, zijn er ook nooit in geslaagd om zich te verenigen om hun belangen te verdedigen, noch in de tijd van de gilden, in het Ancien Régime, noch later in de tijd van de opkomende syndicaten. Van die onmacht werd dikwijls misbruik gemaakt door de plaatselijke kantuitgeefsters: zij verdeelden het werk, keurden het, beoordeelden het en betaalden de werksters uit. Zij konden dus de werkster van beter of minder goed werk voorzien, van meer of van minder werk of totaal zonder werk laten. De werksters moesten zich dus plooien naar de wetten van de opkoopster. De gevallen van uitbuiting waren legio.
Ik heb ook nog iets ontdekt in dat verband dat meteen raakt aan onze Berlaarse geschiedenis: we kennen allemaal de Jan Baptiste Courtmansstraat, maar weinigen weten wie hij is. Ik wil het echter hebben over zijn echtgenote, bekend als mevrouw Courtmans-Berchmans. Zij was naast onderwijzeres ook een verdienstelijk schrijfster, die zelfs een staatsprijs ontvangen heeft voor haar werk. Ze koos haar onderwerpen meestal uit het dorpsleven: ze geven een beeld van het leven in de 19de eeuw, een beeld van armoede, uitbuiting, ziekte en klassenonderscheid in Vlaanderen. Ze schreef o.m. een roman getiteld: De hut van tante Clara. Ik heb het boekje alleen kunnen vinden in het Liberaal Archief in Gent en moest het ter plaatse lezen. Het gaat over een kantschool ergens in Vlaanderen. Deze school begon heel idealistisch, maar ontaardde in een echt kantatelier met kindslaven waar meisjes vanaf 6 jaar moesten werken en waar moeders onder druk gezet werden om hun dochtertjes te sturen. In het begin werd er ook nog lezen en schrijven aangeleerd, maar later werd er enkel nog gewerkt en werden de kindertjes zelfs op hun vingertjes gegeseld als ze niet genoeg werkten. Het was maar een roman, maar hij was bedoeld als protest tegen deze praktijken die wellicht ook niet algemeen waren, maar in die tijd niet uitzonderlijk. Ook dat verhaal kleeft helaas aan de kanthistorie.
Dat het zeker niet de kantwerksters waren die er rijk van werden blijkt uit sprekende cijfers van net voor de Eerste Wereldoorlog die ik vond in een jaarboek van de Heemkundige Kring van Zele: een zakdoekje waarvoor een werkster 2,50 F ontving werd in Brussel voor 25 F verkocht.
In Berlare heeft er nooit een kantschool bestaan: de moeders wijdden dus hun dochters in in de geheimen van het “blommenwerk”. Het blommenwerk was hier nog vrij verspreid in de jaren ‘30: op de ongeveer 2600 vrouwen en meisjes (kleintjes inbegrepen) waren er nog 107 kantwerksters en 6 kantuitgeefsters. We hebben de namenlijsten in ons archief.
Niettegenstaande het gebrek aan systematische scholing slaagde men er toch in een behoorlijke kwaliteit te bereiken. Vanaf de jaren ’30 van de 20ste eeuw begon het machinaal naaien (“stikken”) van confectiehemden en bloezen geleidelijk het kantwerk te vervangen. Oorspronkelijk gebeurde dat, net als kantwerk, ook als thuiswerk, na de oorlog liep dat nog door, maar mondde geleidelijk uit in het ontstaan van kleine en middelgrote confectieateliers hier te lande. Dat was hier ook het geval.
Het kantwerk stierf echter geen stille dood: onder meer in Zele is men er in geslaagd het traditionele kantwerk te laten voortleven: tot begin jaren ’60 was er een nonnetje die aan de meisjes in de school van de Kouter, zowel in de afdeling Snit en Naad en in de Handel een cursus naaldkant gaf. Dat waren dus een paar generaties die het traditonele bloemenwerk nog verder geleerd hebben. Later werd de draad opgenomen door een paar groepen dames die ondertussen geëvolueerd zijn naar een meer en meer hedendaagse vormgeving met zelfs artistieke bedoelingen. Die bestaan nu nog. De Heemkundige Kring van Zele heeft een mooi kantmuseum gemaakt in hun lokalen in het Henri Van Daelecentrum. Dus als de Zelenaars een beetje chauvinistisch spreken van Zeelse kant kan ik daar wel enig begrip voor opbrengen, maar naaldkant was eigenlijk een kantsoort die in de hele streek gemaakt werd.
Ook in Berlare werd het in zijn traditionele vorm voortgezet als hobby door een hele generatie van vrouwen, die echter rond de jaren ’80 aan het uitsterven was. Een van de eerste tentoonstellingen van de pas opgerichte Heem- en Oudheidkundige Kring was gewijd aan Berlaarse private kantcollecties. De heemkundige kring voelde de belangstelling en richtte een beginnerscursus naaldkant in. Na het einde van de cursus kwamen nog een aantal nieuw opgeleide kantwerksters wekelijks samen onder leiding van de toen 85-jarige Sofie Baeyens, vermoedelijk de laatste nog traditionele Berlaarse kantwerkster. Helaas is dat initiatief nadien een stille dood gestorven vooral door gebrek aan een lokaal.
Het grootste deel van de huidige tentoonstelling is gewijd aan de collectie van Maria van Malderen die door haar dochter aan de gemeente geschonken is en door de gemeente aan ons in bewaring gegeven is. In één kast liggen ook een paar werkjes van Rosine Ce Caluwé, in het bezit van onze heemkundige kring: dat is echter geen naaldkant, maar lintjeskant. Ook het doopkleedje is in lintjeskant vervaardigd.
Eén kast is gewijd aan hedendaags werk van Marie-Jeanne Missiaen, nog steeds leerlinge in een Zeelse kantschool.